
Jurisprudentie
AU5850
Datum uitspraak2005-11-09
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410601/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410601/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 10 april 2003 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) een verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 2 november 1999, waarbij hem een tegemoetkoming is verleend voor schade, geleden ten gevolge van zware regenval op 13 en 14 september 1998, afgewezen.
Uitspraak
200410601/1.
Datum uitspraak: 9 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/537 BESLU van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 november 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2003 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) een verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 2 november 1999, waarbij hem een tegemoetkoming is verleend voor schade, geleden ten gevolge van zware regenval op 13 en 14 september 1998, afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2004 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2004, verzonden op 23 november 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 februari 2005 heeft de Minister van antwoord gediend.
Bij brief van 5 april 2005 heeft de Minister nadere stukken ingediend.
Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, juridisch adviseur, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R.Th.G. van der Veldt, advocaat te Diemen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 2 november 1999 heeft de Staatssecretaris appellant een tegemoetkoming verleend krachtens de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998. Bij besluit van 24 november 1999 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2001 in zaak no. 200004063/1 heeft de Afdeling het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij diens beroep tegen het besluit van 24 november 1999 ongegrond is verklaard, ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - appellant bij zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten en of veranderde omstandigheden heeft vermeld.
2.3. Appellant klaagt dat - samengevat - de rechtbank aldus heeft miskend dat de door hem overgelegde verklaringen nieuw gebleken feiten, danwel veranderde omstandigheden zijn.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 april 2003 in zaak no. 200206882/1, AB 2003, 315), kan buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter worden voorgelegd. De in de wet gegeven bepalingen voor het instellen van beroep verzetten zich ertegen dat door het instellen van beroep tegen een besluit op een verzoek om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen een eerder besluit. Daarbij geldt dat de wet voor de rechtspraak, anders dan voor het bestuur, niet voorziet in discretie, noch anderszins in uitzonderingen op de regel dat de weg naar de rechter slechts eenmaal gedurende een beperkte periode openstaat. Hieruit vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de door hem te verrichten beoordeling in geval van een besluit op een verzoek om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit, primair dient te onderzoeken of aan dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met de door appellant overgelegde verklaringen van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in evenbedoelde zin geen sprake is. De overgelegde verklaringen van medewerkers van het Praktijkonderzoek Plant & Omgeving van 24 juni 2002 en 16 december 2003 zijn weliswaar opgemaakt, nadat het voormelde besluit van 24 november 1999 in rechte onaantastbaar is geworden, maar appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verklaringen niet daarvoor hadden kunnen worden gevraagd en overgelegd. Dat appellant, naar deze stelt, niet in een eerder stadium met die verklaringen bekend was, is daartoe onvoldoende.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de Enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005
299.